Maria van Oosterwijck
Rachel Ruysch en Maria van Oosterwyck waren de bekendste vrouwelijke vertegenwoordigers van het genre van het bloemstilleven in de 17e eeuw. Laatstgenoemde was de oudste van de twee, een telg uit een predikantengeslacht. Ze bleef ongehuwd en werkte in Delft en vanaf 1673 in Amsterdam. Van Oosterwyck is nooit lid geweest van een gilde. Zij had echter een grote bekendheid - om haar schildenkunst, wat vanzelf spreekt, maar ook omdat zij een vrouwelijke schilder was. Hierdoor kreeg zij opdrachten uit de hoogste kringen, zowel in eigen land als in het buitenland. Zelfs de Franse koning, Lodewijk XIV, behoorde tot haar opdrachtgevers.
Dit boeket, door Van Oosterwyck waarschijnlijk geschilderd omstreeks 1670-1675, bestaat uit verschillende bloemen en planten die zelden te zien zijn op schilderijen, zoals tijm, fluitenkruid, ridderspoor, steenbreek en monnikskap. Opvallend afwezig zijn tulpen. Het bonte rietgras gebruikte Van Oosterwyck vaak. Zij creëerde daarmee een grillig asymmetrisch accent, dat diepte aan de voorstelling verleent. Tegenwoordig valt dat nog meer op, omdat het overige bladgroen in de loop van de tijd is nagedonkerd, waardoor het boeket enigszins aan ruimtewerking heeft ingeboet.
Het werk van vandaag presenteren we met dank aan het Mauritshuis in Den Haag.